11Tkbat: Huzaar van Sytzama.

 
De vervulling van mijn dienstplicht in het Nederlandse leger bij het onderdeel 41 Eskadron Zware Tanks en 11 Tankbataljon in het Regiment Huzaren van Sytzama van 4 december 1956 tot 29 augustus 1958, lichting 56-6.

Door: Oud reserve Huzaar 1 der Cavalerie Wim Jansen.

Na in 1955 in Hengelo (O) te zijn goedgekeurd voor de militaire dienstplicht ontving ik een oproep voor de lichting 56-2. Aangezien ik nog met mijn studie bezig was en daarvoor in mei examen moest doen kreeg ik tijdelijk uitstel en later alsnog een oproep voor de lichting 56-6.

Hoewel mijn voorkeur uitging naar het vervullen van mijn dienstplicht bij de Luchtmacht, kreeg ik een oproep met de mededeling dat ik op dinsdag 4 december 1956 werd verwacht op de Bernhardkazerne in Amersfoort voor opkomst bij de Landmacht voor eerste oefening bij het Regiment Huzaren van Sytzama.

Baretembleem november 2015

Vanuit mijn woonplaats Vorden reisde ik daar met een vrij vervoertje gratis naar toe.
Politiek gezien was het toen een spannende tijd want de Hongaarse opstand (van 23 oktober tot 10 november) was net neergeslagen door de inval in dat land van het Russische leger, samen met troepen uit de landen van het Warschaupact. Een korte tijd was er sprake geweest van het Westerse plan om met inzet van NAVO-troepen de opstandige Hongaarse bevolking te hulp te schieten, hetgeen vrijwel zeker tot de zo gevreesde “Koude oorlog” geleid zou hebben, maar gelukkig ging dat toen niet door.

Op het enorme rangeerterrein van het station Amersfoort waren daar de naweeën echter nog duidelijk van te zien want er stonden nog vele platte wagons met daarop Centuriontanks te wachten op wat er verder zou gaan gebeuren.
Toen we na bijna drie weken weer op datzelfde station kwamen om voor de eerste keer een weekeindje thuis te gaan doorbrengen, waren de tanks weer verdwenen, vermoedelijk teruggekeerd naar hun bases op de Leusderheide en De Vlasakkers.

Op de kazerne aangekomen werden we met open armen ontvangen en werden alle plichtplegingen verricht die onvermijdelijk zijn bij zo’n eerste opkomst onder de wapenen, zoals de verstrekking door de foerier van de persoonlijk uitrusting aan een ieder, het omkleden in werkpak, het vullen van de strozakken en het onder de krijgstucht plaatsen. Ondertussen werd er ook nog gegeten in de hagelnieuwe eetzaal, samen met honderden andere militairen, die ons wat meewarig aankeken met zo’n blik van: daar heb je weer een stelletje van die groentjes, die krijgen nog even wat te verduren. “Fillers” werden we genoemd, geloof ik.

En inderdaad, we kregen nog even wat te verduren, nou ja, even, voorlopig twee maanden, voorwaar een behoorlijk lange tijd vonden wij, die van dat alles het lijdend voorwerp waren.
Het ging er vast niet zachtzinnig aan toe, we werden behoorlijk afgeknepen door de heren instructeurs, bij ons peloton waren dat de wachtmeesters Schelfhout en Hof en, als ik het goed onthouden heb ook nog een wachtmeester de Vries.

Maar dat was natuurlijk niet zo erg want tenslotte was je verzeild geraakt bij een “elitekorps”, dat was ons al vanaf de eerste dag duidelijk gemaakt en je moest er dus wel wat voor over hebben om daar bij te mogen horen. En ja, wij hadden er heel wat voor over, vonden wij.

Ik had het al over de hagelnieuwe eetzaal, maar alles om ons heen was volgens mij hagelnieuw, ook het gebouw waarin we gelegerd waren, ik denk dat wij de eersten waren die dat als onderkomen kregen.
Naar ik later hoorde kwamen eerdere lichtingen op in kamp De Bokkeduinen, daar zijn wij ook enkele malen geweest, er werd daar onder andere getest wie er geschikt zou kunnen zijn om de opleiding tot reserve onderofficier te gaan volgen.

Ik zelf heb me op die testdag niet al te veel ingespannen want als je geschikt bevonden werd om de onderofficiers opleiding te gaan volgen dan moest je wel 21 maanden dienen en daar voelden er toen weinigen voor.
De normale diensttijd was toen 18 maanden en dan kon je weer op huis aan, behalve als je geschikt werd bevonden om de opleiding tot technisch specialist te gaan volgen. Die opleiding duurde 2 maanden langer en als tegenprestatie moest je dan 3 maanden langer, dus ook 21 maanden, dienen. En ja, voor die aanvullende opleiding werd ik uiterst geschikt bevonden en zat ik tevens aan 21 maanden diensttijd vast. Mijn eerste reactie daarop was niet geheel positief maar daarna besefte ik dat zo’n extra technische opleiding natuurlijk ook mooi meegenomen kon zijn, want ik wilde na mijn diensttijd nog een middelbaar technische opleiding gaan volgen.

Intussen gingen onze instructeurs onverdroten verder met hun pogingen om modelsoldaten van ons te maken en ik moet zeggen dat ze daar redelijk in slaagden. Ik laat in het midden of dat door hun vakmanschap kwam of dat wij met z’n allen zulke voorbeeldige leerlingen waren, in ieder geval was het resultaat voor beide partijen bevredigend, niet dat er naar onze mening gevraagd werd, trouwens.

Bij het exerceren liep er wel eens een “telganger” tussen maar na veel oefenen en zo nu en dan eens een extra strafexercitie kwam dat steeds minder voor.
De schietlessen met ons persoonlijke wapen de Garand waren voor iedereen natuurlijk één van de belangrijkste gebeurtenissen, bijna niemand van ons had ooit met zo’n wapen geschoten, hooguit thuis met een buks. Een spannende gebeurtenis dus, waaraan ook een wedstrijdelement verbonden was want er werd bijgehouden hoeveel punten of je geschoten had en iedereen wilde wel het hoogste aantal punten halen, daar kon je dan mooi over opscheppen!

Bij latere schietoefeningen werd het een sport om op de aanwijsstok te schieten, die door je collega’s werd gebruikt om in de tunnel onder de roos aan te wijzen waar je vorige schot de roos geraakt had, wat dan een hevig gevloek opleverde, grappig vonden we dat!

Niet zo mooi was dat we op een gegeven ogenblik een lege huls misten, dat was namelijk de controle dat er geen scherpe munitie gestolen kon worden, 500 scherpe patronen gingen er mee naar de schietbaan en dan kwamen er 500 lege hulzen mee terug en geen 499. Dat werd toen een hevige zoekactie met aan het eind de teruggevonden lege huls en voor de hele ploeg een potje straftijgeren door de tanksporen op de tankbaan van De Vlasakkers.

Wapenonderhoud aan de Garand.

Het had nog niet zo lang daarvoor flink geregend dus dat werd toen een mooi zooitje, wat zagen we er uit, beestachtig! Onze kleding werd later die dag opgehangen in een soort droogkamer, de volgende dag kon je het opgedroogde zand er zo afschudden. Ook werd er geoefend in het lopen van afstandsmarsen en ook op de speedmars, dat laatste was een zeer zware bezigheid!

De complete lichting 56-6 met instructeurs en kader; 3e van links op de 1e rij ben ik zelf; e rij? dan de wachtmeesters-instructeur Van Schelfhout en Hofs? onze hoogste baas ritmeester Bouwdijk Bastiaanse? wachtmeester De Vries; 5e rij links Thies Velkers; verder weet ik het niet meer.

Die eerste oefensessie duurde 2 maanden en werd afgesloten met een ouderdag op de Bernhardkazerne die geanimeerd verliep en waarop de ouders verrast waren van de kunsten die hun zonen in zo’n korte tijd geleerd hadden. Ook was er de gezamenlijke maaltijd in de eetzaal, bijzonder geslaagd!

Nu gingen de maten van het eerste uur uit elkaar en voor de vervolgopleiding naar verschillende kazernes. Ik zou de opleiding tot 2e echelons tankmonteur gaan volgen.
Dat hield in dat allereerst het autorijbewijs gehaald diende te worden en dat was een opleiding van 1 maand op de Willem III kazerne, eveneens in Amersfoort.
Die rijopleiding vond plaats met Ford F II ‘s, een soort bestelwagens met dubbele cabine en je kreeg les met 4 personen per auto, die om beurten achter het stuur plaatsnamen. Dat duurde voor mij 2 weken, want ik had thuis al vanaf mijn veertiende jaar auto gereden, ook met vrachtauto’s, dus ik was bij de eerste groep die zou gaan afrijden. Op de maandag van de 3e week, we stonden op de appèlplaats aangetreden, kwam de mededeling wie er moesten uittreden om examen te doen. Voor mij ging dat als volgt: “Huzaar Jansen uittreden voor examen, herstel, huzaar Jansen mag geen examen doen wegens kleurenblindheid. Hij moet zich vanaf nu melden bij de foerier om magazijnwerkzaamheden te verrichten”.
Er werd toen redelijk besmuikt gelachen door mijn aangetreden maten maar dat vond de commandant helemaal niet om te lachen, dus was er die avond strafexercitie en het lijdend voorwerp van dit voorval mocht zelf ook mee doen, dat vond ik toen niet helemaal kloppen, eigenlijk.

Dat ik geen rijbewijs mocht halen was wel een domper voor mij, want in die tijd kon men zijn militaire rijbewijs nog laten overschrijven bij vertrek uit de militaire dienst en ook dat feest ging dus aan mijn neus voorbij.
Vervolgens heb ik de rest van de tijd, nog bijna 14 dagen, sokken lopen tellen en onderbroeken opgevouwen, daar werd ik ook niet vrolijk van!

Op de Willem III kazerne gingen we ook voor het eerst op wacht en die gebeurtenis was aanleiding tot een echt militair voorval, dat ik later nog vaak op verjaardagen verteld heb en dat ging zo: Onze bewapening tijdens die rijopleiding bestond uit een Lee Enfield geweer die we alleen maar hadden om mee te exerceren. Je kon er met de beste wil niet mee schieten want het laadmechanisme was vast gelast. Als je dus op wacht moest ging je naar de wapenkamer en kreeg je een pistool voor een dag, daar hadden we in de 1e opleiding al een keer mee geschoten. Mijn wacht begon op vrijdagavond en duurde tot zaterdagmiddag. Op die zaterdagmorgen werd er in onze slaapzaal, waar onze exercitiewapens in een groot rek midden in de zaal stonden, wapeninspectie gehouden. Je kon er dan wel niet meer mee schieten maar je diende wel te zorgen dat het brandschoon was, logisch natuurlijk! Dat was met mijn wapen die morgen blijkbaar niet het geval want in het wachtlokaal kreeg ik het bericht dat ik mij met spoed op mijn slaapzaal diende te vervoegen. Ik meldde mij keurig bij de inspectiehoudende wachtmeester en kreeg van hem de opdracht om mijn wapen aan hem te tonen. Ik pakte mijn revolver, waarmee ik op dat moment op wacht stond uit de holster en bood het hem aan ter inspectie. Hij keek mij zeer verwonderd aan en zei dat hij dat niet bedoelde, het ging om mijn geweer daar in dat rek.

Er volgde toen een korte discussie over een wapen dat eigenlijk geen wapen was, aangezien je er niet eens mee op wacht mocht staan, laat staan dat je er mee kon schieten, maar natuurlijk verloor ik die discussie en kreeg aangezegd dat ik de komende maandag op rapport moest bij de commandant. Die vond het voorval kennelijk wel komisch, het onderhoud eindigde voor mij met een waarschuwing maar ook met een compliment voor de improvisatie mijnerzijds.

Maar ja, aan alle ellende komt een keer een einde dus ook aan deze tijdverdrijving en toen moest ik mij melden bij de tankrijschool op de Bernhardkazerne voor het behalen van mijn tankrijbewijs. Dus kleurenblindheid vormde geen enkele belemmering bij het besturen van een tank, dit in tegenstelling met het besturen van een auto. Of de verklaring hiervoor gevonden diende te worden in het ontbreken van verkeerslichtinstallaties met rode en groene lampen op de Leusderheide weet ik niet, in ieder geval heb ik daar nooit een afdoend antwoord op gekregen, maar een voordeel was dat, als je dit soort voorvallen vertelde op een feestje of verjaardag, je altijd wel voor de rest van de avond de lachers op je hand had.

Vreemd in dit opzicht was wel het feit dat het in de burger maatschappij totaal onbelangrijk was of je al of niet kleurenblind was bij het behalen van je rijbewijs. Deze opleiding werd ook in een maand afgerond en het examen verliep voor mij voorspoedig met het behalen van mijn tankrijbewijs. Er was echter iemand anders die hier met de brokken kwam te zitten en dat is een bizar verhaal.
Tijdens de tankrijinstructie zat de instructeur naast de bestuurder voor op de tank en gaf daar zijn aanwijzingen, zoals op deze foto.

Links de instructeur, van mij als bestuurder is alleen het hoofd zichtbaar en rechts een mede leerling.

Tijdens ons examen ging dat echter totaal anders, we gingen rijden met een echte tankbemanning, dus met een heuse tankcommandant, die boven in de koepel plaatsnam, een schutter een verbindingsman en een bestuurder. De tankcommandant gaf zijn bevelen via de boordradio en de bestuurder had dus een koptelefoon op en moest rijden zoals hem dat bevolen werd, allemaal totaal nieuw.

De tankcommandant die ik mee kreeg was een reserve officier in opleiding, ik meen me te herinneren dat hij cornet was en het was een arrogant baasje. Of het voor hem ook een soort van examen was dat weet ik niet meer. Die ochtend voor aanvang was ons verteld dat er enkele officieren dit gebeuren zouden komen bijwonen, maar ik had daar verder geen acht op geslagen en was geconcentreerd op mijn afrijden. We vertrokken en gingen zoals altijd door de tanksporen over de Vlasakkers, dat was sensatie! Het was de kunst om aan het rijden te blijven, als je mis schakelde en stil kwam te staan dan was je zo wie zo gezakt. Daar hadden we danig op geoefend en ik moet zeggen dat ik dat aardig in de slag had gekregen. Het waren geen synchromesh versnellingsbakken, nee het was schakelen met double clutch en tussengas geven, dat was een slag, dat moest je even onder de knie hebben, maar dat was toen met alle vrachtauto’s zo en daarmee had ik in de burgermaatschappij al veel ervaring opgedaan.

Op een gegeven moment kreeg ik het commando dat we het tankspoor gingen verlaten en naar links het talud op moesten, een voorwaar zeer steile helling! Ik vond dat we dat niet gingen halen en meldde dat ook aan de commandant, maar het antwoord is natuurlijk voorspelbaar en luidde wie er nu eindelijk de commando’s gaf en ja, dat was duidelijk, dat was hij!
Dus teruggeschakeld naar de eerste versnelling en naar links de helling op. Dat duurde geen vijf meter, toen volgde er een hevig gekraak achter in de tank waar de transmissie zich bevindt en daarna stond het zaakje stil. Ik kon gas geven zoveel ik wilde maar er was geen beweging meer in te krijgen, we bleven staan waar we stonden. Na verloop van tijd ben ik er maar eens uit geklommen om poolshoogte te gaan nemen en ik moet zeggen dat het er niet mooi uitzag. Enige tijd later kwam er een voertuig aangereden met enkele officieren er in. De hoogste in rang, een overste, vroeg welke oen deze tank hier zo geparkeerd had of iets van die strekking en ik meldde mij, zoals geleerd, met huzaar Jansen, overste. Deze overste was nog van het oude stempel met een stentorstem en er kwam natuurlijk een hevige donderspeech en de onvermijdelijke vraag hoe ik dit in mijn stomme kop had gehaald, waarna ik geheel naar waarheid antwoordde dat mij dat was opgedragen.

Ja toen moest er een ander met de billen bloot, hij zat nog steeds in de koepel maar kon wel naar beneden komen, dat zal duidelijk zijn. We werden met een voertuig op gehaald en naar de rij school teruggebracht waar de tankcommandant door de M.P. werd afgevoerd en onze achtergelaten tank door een bergingstank van de Vlasakkers werd gesleept. Dat was mijn afrijsessie, maar ik kreeg mijn tankrijbewijs later gewoon uitgereikt. Die hoge officier bleek onze Regimentscommandant Jhr. Beelaerts van Blokland te zijn, die had ik twee maanden geleden tijdens de ouderdag ook al eens gezien. Toen keurde hij mij nog geen blik waardig, maar dat was deze keer wel anders geweest!

Later, tijdens de tankmonteursopleiding in de Kromhoutkazerne in Utrecht hoorde ik dat de schade aan de transmissie 55.000,- was geweest!

Nog later, na het samenvoegen van de drie tankeskadrons Van Sytzama tot het 11e Tankbataljon in Oirschot, zag ik mijn toenmalige tankcommandant voor één uur in de manschappenkantine lopen als korporaal, we hebben elkaar niet gesproken!

De opleiding tot tankmonteur werd afgerond met een technische cursus van 4 maanden bij de Technische Dienst op de Kromhoutkazerne in Utrecht. Voor alle legeronderdelen werden daar de technische opleidingen verzorgd. Die kazerne werd ook wel “Circus Kromhout” genoemd, waarom dat was weet ik echt niet meer. Daar maakte ik ook kennis met een groepje amateur muzikanten die elke zaterdagmorgen samen kwamen in de kantine om met elkaar te musiceren. In mijn woonplaats hadden we in die tijd net een bandje opgericht en alles wat toen met muziek te maken had was voor mij interessant. Toen ik daar toevallig binnenliep waren ze een beetje aan het improviseren en na een tijdje geanimeerd naar hun swingmuziek geluisterd te hebben vroeg ik of ik daar een achtergrondje achter mocht zetten op de piano, die op dat moment geen bespeler had. Dat vond men prima en het beviel kennelijk zo goed dat ik een uur later al tot de bezetting behoorde. Vanaf dat moment had ik een privilege want de bandleider zorgde er voor dat ik vanaf die dag op de zaterdagochtenden vrij van dienst kreeg om te oefenen met de band, ik geloof dat die de “Kromhout Combo” heette, en dat kwam me prima uit want op de zaterdagmorgens werd er normaliter aan exercitie gedaan, gevolgd door onderhoud plegen en kasteninspectie. Dat waren nu niet direct mijn favoriete hobby’s dus zorgde ik er wel voor om niet te vroeg op de kamer terug te keren maar op het laatste nippertje en dan snel, met mijn weekendtas, aan te sluiten bij mijn al aangetreden maten voor afmars naar het station en dus naar huis. Die afmars naar het station was ook echt een mars, niks met vrachtwagens maar gewoon lopen, een stevig stukje met een redelijk zware weekendtas aan de hand.

Op die immens grote kazerne kwam ik op een gegeven moment een plaatsgenoot tegen die daar ook een opleiding volgde. We kwamen aan de praat en hij vertelde dat hij altijd zijn luxe auto bij zich had, een hele bijzonderheid in die dagen, dat hadden er toen nog niet zo veel. Hij stelde voor dat ik de eerstvolgende zaterdag met hem mee zou rijden naar Vorden en dat leek me wel een goed plan, dat scheelde zo wie zo die tippel naar het station, evenals dat gewacht op de militaire trein, waarmee alle militairen toen werden vervoerd, dat was toen al echt geen luxe, dat waren die stokoude vooroorlogse wagons met houten banken.

Er waren, zo bleek later, echter een paar probleempjes waar ik toen nog niets van wist. Dienstplichtigen die niet met het openbaar vervoer reisden mochten pas na 13.30 uur de kazerne verlaten. Daar was echter wat op gevonden want een maatje van mijn dorpsgenoot had hiervoor een ontheffing wegens deelname aan een cursus op zaterdagmiddag, hij mocht al om 11.30 uur de poort uit. Wij tweeën zouden dan tijdelijk in de kofferbak moeten verdwijnen tot dat we de poort uit waren, maar dat was in onze ogen nauwelijks een probleem, aangezien het een auto met een behoorlijk grote kofferbak betrof, namelijk een Opel Kapitän.

Zo gezegd, zo gedaan, de auto werd tegen half twaalf min of meer verdekt tussen twee gebouwen geparkeerd en wij tweeën werden door enkele handlangers met onze weekendtassen in de kofferbak opgesloten en toen kon de reis beginnen.
Deze hele exercitie heeft misschien tien minuten in beslag genomen maar het was zo benauwd in die ruimte dat ik toen zo’n beetje de zwaarste momenten uit mijn hele diensttijd heb beleefd, het leek wel een uur te duren!
Op de eerste de beste parkeerplaats buiten de poort werden we er weer uitgelaten en ik ben later nooit weer zo blij geweest dat ik het daglicht weer mocht aanschouwen als op dat moment. De verstekelingen waren kletsnat bezweet en danig verfrommeld maar we waren toch maar mooi een uur eerder buiten de poort dan de rest, hoera! De tocht naar Vorden werd lachend voortgezet en de jongen met de ontheffing werd in Apeldoorn op de trein gezet voor het restant van zijn reis. Missie geslaagd, maar we hebben het nooit meer herhaald!

Die vier maanden opleiding tot tankmonteur vlogen voorbij, ik vond het heftig interessant dus dan wil de klok ook wel lopen.
Wat betreft dat “Kromhout Combo”, daarmee hebben we in die vier maanden ook nog een keer of drie opgetreden buiten de kazerne, op officiers- en onderofficiersfeesten, waarvan één op de Veluwe, de andere bestemmingen weet ik niet meer. Dat was altijd nachtwerk zodat je dan de volgende morgen verplicht slapen had. We werden met een soort militaire touringcar vervoerd, dat was allemaal keurig geregeld.

Met een soort diploma werd de cursus na vier maanden met goed gevolg afgesloten en werden allen ingedeeld bij een paraat onderdeel.
Voor mij werd dat het 41e Eskadron Zware Tanks in De Boskamp in Amersfoort.
De Boskamp, dat was toch wel een totaal andere wereld als wat ik tot dat moment beleefd had, wat heet! Dat was gewoon het barakkenkamp uit de 2e wereldoorlog met misschien wel hetzelfde prikkeldraad er nog om heen, waarin al die gevangenen van de Duitse bezetter opgesloten hadden gezeten en “verhoord” waren voordat ze naar de kampen in Duitsland werden afgevoerd. De wachttorens stonden er, geloof ik, niet meer omheen, maar aan de overkant van de weg in het bos was de fusilladeplaats nog wel aanwezig. Ik heb daar meerdere malen rondgelopen en de ijzingwekkende sfeer gevoeld die daar nog steeds te bespeuren viel.

Daar vlak in de buurt waren twee houten barakken gebouwd waarin de militaire tehuizen, het P(rotestante).M.T en het K(atholieke).M.T waren gehuisvest, keurig naast elkaar, de hokjesgeest vierde toen nog volop hoogtij.
De barakken waarin de manschappen gelegerd waren werden ieder verwarmd met vier van die enorme schoolkachels die gestookt werden met cokes. Er woonden per barak circa 60 mensen in en er werd ook in gegeten, het eten werd in grote ketels aangevoerd en we aten uit onze messtins, die we daarna in het washok met koud water weer probeerden schoon te krijgen. Ook het brood, beleg en thee werd in de barakken aangevoerd en opgegeten, zo op de houten tafels, niks tafellakens of zo. Thee dronk je uit je persoonlijke metalen drinkbeker, daaraan zat altijd zo’n metalen smaakje, een smaakje om nooit te vergeten, brrr.

Wie ooit in zulke omstandigheden geleefd heeft krijgt in de rest van zijn leven nooit meer voedselvergiftiging want je bent dan volledig immuun!
Vrijdags was er geen vlees maar meestal hardgekookte eieren bij het eten. Normaal gesproken goed te eten maar soms een beetje te hard gekookt en dus groen, kan gebeuren natuurlijk, probeer maar eens driehonderd eieren allemaal even hard te koken, dat is onbegonnen werk. We aten dan altijd met de helm op want de eieren scheerden als projectielen door de tent en zaten soms dagen later nog vastgeplakt aan de houten kapconstructie boven onze hoofden.

De dienstdoende kamerwacht werd geacht dat allemaal weer op te ruimen maar ja, waar moet je beginnen? En als het in jouw dienst onopgemerkt bleef dan was dat mooi meegenomen want de volgende dag was er weer iemand anders kamerwacht en dus was jouw probleem dan automatisch opgelost.

De houten tafels gaan door een raam naar buiten om daar te worden afgeschrobd.

Verder was het er wel uit te houden maar toen de winter echt op gang kwam was het ook binnen bijna niet warm te krijgen. Om 10 uur ’s avonds bij het laatste appèl hoorden de kachels uit te zijn, maar we probeerden er altijd stiekem één aan te houden wat bijna altijd lukte. Een wel erg fanatieke jonge officier van piket vond op een keer een nog smeulend exemplaar en die moest subiet uit. Maar ja hoe krijg je een kachel subiet uit, er een emmer water in gooien was eigenlijk geen optie. Hij vond tenslotte goed dat we hem buiten zouden zetten om uit te branden. Met 4 man en twee balkjes onder de kachel doorgeschoven trokken we de kachel los van de pijp en zetten het ding buiten in de sneeuw, probleem opgelost! De officier van piket kwam een kwartiertje later, aan het einde van zijn ronde, nog even kijken en zag dat het goed was. Echter drie kwartier later stond de kachel weer binnen, de pijp werd er weer aan geschoven en het klepje onderaan losgezet en vijf minuten later ging ie weer als vanouds. Dan werd er meestal boven op de hete kachel nog een heel stel die dag overgehouden boterhammen geroosterd, heel gezellig allemaal.

Het kamp werd toen bewoond door twee cavalerieonderdelen, namelijk 3 barakken Huzaren Prins Alexander en 2 barakken Huzaren Van Sytzama en dat ging wel in redelijke harmonie, ik kan me eigenlijk geen incidenten herinneren.

Ook de tankbaan deelden we, het rechter deel was van ons, daar stonden de Centurions ’s nachts in lange open loodsen en overdag er voor, dan werd er onderhoud aan gepleegd door de bemanningen en de monteurs. De hoofdaandrijving werd geleverd door een 12 cilinder Rolls-Royce motor die een vermogen had van meer dan 600 PK, enorm veel voor die tijd. Ze liepen op benzine en hadden voor elke gereden kilometer tussen de 5 en 10 liter nodig.

De meest voorkomende klus voor ons monteurs was het vernieuwen van bougies, door de grote hitte die de motor ontwikkelde gingen die om de haverklap stuk. Per cilinder waren dat 2 bougies, totaal 24 stuks dus en daar had je als monteur 2 dagen werk aan, want je kon er bijna niet bij komen. Zien kon je het maar bij een paar bougies de rest moest op de tast, vooral in het begin dus een rotklus, temeer omdat de bemanningsleden van die tank dat ook wel wisten en jou dus probeerden af te leiden, zodat je een stuk gereedschap uit je handen liet vallen. Dat belandde dan onderin het motorcompartiment en was daar onzichtbaar geworden. Met een sterke magneet aan een lang stuk ijzerdraad werd dan geprobeerd om het verlorene weer “op te vissen”, dit tot grote hilariteit van de toekijkende tankbemanning. Na verloop van tijd echter en na het beloven van een rondje bier op die avond in de stamkroeg, werd gezamenlijk verder gevist en meestal met succes.

Nog een impressie van het rijden met een Centuriontank op de Vlasakkers, deze vanaf een rijdende tank gemaakte en daarom bewogen foto geeft wel duidelijk de rijomstandigheden ter plaatse weer.

Het gereedschap van de monteurs viel trouwens onder de “rekening man” regeling. Onze collega monteur Henk Hoefman liet op een keer de complete inhoud van zijn gereedschapskist in het motorcompartiment verdwijnen, toen zijn we met zijn allen, om de beurt, 2 dagen aan het vissen geweest en toen was alles nog niet weer boven. De rest van wat hij nog tekort kwam werd door ons allen onderling “geregeld”.

Dat was ook de tijd dat ritmeester Ruighrok bij ons de scepter zwaaide, een strenge, maar rechtvaardige man vonden de manschappen, die hem op handen droegen.
Vermoedelijk kwam dat voor een belangrijk deel door zijn gedrag bij afzwaaifeesten. Dat was iedere maand een keer aan de orde en dat kwam omdat er verschil was in diensttijd, 18 maanden voor “gewone” dienstplichtigen en 21 maanden voor specialisten en dienstplichtige onderofficieren, dus elke maand een afzwaaifeest, dat uitbundig gevierd werd in de Amersfoortse kroegen.

De ritmeester kwam daar ’s avonds om 11 uur speciaal voor van huis en had alles keurig geregeld. Er stonden 4 DAFs 6×6 gereed met vrijwillig aangemelde chauffeurs en die vertrokken naar de stad om iedereen van ons eskadron weer mee terug te brengen, staand, zittend of liggend. De ritmeester ging zelf mee in de eerste auto en ging persoonlijk overal naar binnen om zich te verwittigen dat er niemand achterbleef. Om even voor middernacht verscheen dan de hele stoet weer voor de poort en de ritmeester meldde de hele meute persoonlijk af bij de dienstdoende wachtcommandant. Daarna zat zijn klus er op en de feestvierders hielpen elkaar waar nodig in bed.

Ritmeester Ruighrok was volgens mij de enige die dat zo deed en het zorgde voor een groot gevoel voor saamhorigheid binnen ons eskadron.

Net buiten De Boskamp, eigenlijk vlak achter Hotel Oud Leusden, lag nog een ander, kleiner kampje, dat Kamp Amsvorden heette. Ook daar stonden houten barakken die deels bij de staf in gebruik waren. De grootste van die barakken deed dienst als manschappenkantine voor beide complexen, ook vanaf de tankbaan gingen we daar in de pauze, de meesten op de fiets, naar toe voor de koffie en een koek. Daar was het een vrijgevochten, maar gezellige boel.

Op een gegeven moment, ik denk in het najaar van 1957, werden alle manschappen van ons 41e eskadron verplaatst naar Kamp Amsvorden, wat daar de oorzaak van was weet ik niet meer. Dat werd een gezellige boel, met onze eigen wacht aan de poort hadden we niets meer van doen met De Boskamp. Dan viel er altijd ’s avonds wel wat te regelen als het in de stad weer eens wat later geworden was, een werkelijk ideale situatie, waaraan ik met plezier terugdenk. Behalve dan die ene nacht dat ik op wacht stond. Het was in de winter en behoorlijk koud. Normaliter liep je dan wat rond om een beetje in beweging te blijven, maar ik was even in het wachthokje gaan staan om een beetje uit de wind te zijn. Vermoedelijk was ik lichtelijk ingedommeld maar opeens hoorde ik een enorme klap tegen mijn schildwachthokje. Ik schrok me werkelijk te pletter en vloekte hardgrondig, waarna een luid gelach weerklonk van de 10 meter verderop fietsende 1e luitenant Beekman.

Hij riep ook nog wat en lachte toen nog veel harder voordat hij naar binnen ging. Diezelfde luitenant Beekman heeft mij ook van mijn huzaar 1 strepen afgeholpen en dat ging als volgt: op een gegeven moment werd er tijdens het appèl gemeld dat enkele huzaren bevorderd waren tot huzaar der 1e klasse en hun rode strepen werden meteen verstrekt met de mededeling dat die zo snel mogelijk opgenaaid dienden te worden, dat kon niet wachten tot we de eerstvolgende keer op weekendverlof zouden gaan. Dat was in die periode 1 keer per 14 dagen aangezien we een paraat onderdeel waren, dus moesten we zelf aan de slag met naald en draad. In mijn geval was dat redelijk veel gevraagd en na enig geklungel werd besloten om het eens met Velpon te proberen, in die tijd een lijmsoort dat voor vele doeleinden werd gebruikt. Ik moet zeggen dat het resultaat zeker aan de eisen voldeed, de strepen zaten er perfect op. Na een dag of 4 echter liet een van de hoeken wat los, vermoedelijk door het voortdurend getrek aan die strepen door mijn maten, zo van: “Goh Wim, jij ook bevorderd? Had je maar niet zo fanatiek moeten wezen”, natuurlijk een vorm van ontkennende jaloersheid.

Op het zaterdagmiddag appèl, afgenomen door 1e luitenant Beekman, stond de helft van onze groep aangetreden, de andere helft was met verlof naar huis. Hij liep al glurend langs de rijen om te kijken of iedereen wel goed geschoren en gepoetst was en ontdekte daarbij die ene iets omgekrulde hoek van mijn met Velpon bevestigde rode strepen. Hij trok er eens flink aan en hield de hele streep in zijn hand en daarna voor mijn neus. “Breng die strepen maandag maar weer terug naar de foerier, die heb jij niet meer nodig”, was zijn enige commentaar. Hij had dat kennelijk ook doorgegeven aan de administratie want mijn extra vergoeding van 10 cent per dag werd vanaf dat moment ook weer ingetrokken en dat was natuurlijk wel jammer want onze wedde in die dagen wat toch al niet zo hoog. In het begin was die 0,75 per dag, maar in 1957 kregen we een verhoging naar maar liefst 1,- per dag en bij bevordering dus 1,10. Van dat bedrag kon je in die tijd in Amersfoort 3 biertjes kopen en dan kreeg je nog een stuiver terug, dat hield niet over, dus.

Het was toch altijd schipperen om rond te komen, ik denk dat de meesten wel wat financiële aanvulling kregen van het thuisfront.
Ik zelf had de mazzel dat we met een bandje bij ons in het dorp langzaamaan wat meer bekendheid hadden gekregen dus had ik vaak in het verlofweekend wel een schnabbel en dan kwam ik de daaropvolgende maandag met een redelijk gevulde portemonnee weer terug en hoefde ik voor even nergens op te beknibbelen.

5 huzaren voor de barakken van Kamp Amsvorden, klaar om er op uit te gaan, v.l.n.r: Thies Velkers, Henk Hoefman, Jan van Driel, Wim Jansen en gehurkt Jan Kanters.

We trokken in die tijd altijd met hetzelfde groepje van drie man op, Jan van Driel, een Brabander, Jan Kanters uit Zuid Holland en ik zelf, een Achterhoeker, een driespan dat uitstekend bij elkaar paste. Bij de rest van het eskadron stonden we bekend als “De Grote Drie”. Waarom die naam, dat weet ik echt niet meer, want zo groot waren we nu ook weer niet, ik was met mijn 1.80 meter. de grootste van het stel. We werden wel altijd gevraagd als er eens weer wat bijzonders moest gebeuren, hetzij corvee of een andere missie, dan was het : “De Grote Drie uittreden” en dan hoorde je daarna wat er nu weer moest gebeuren, soms leuk maar ook wel eens niet leuk. Vooral opperwachtmeester Reijnders moest ons er altijd bij hebben als er weer eens wat bijzonders te doen viel.

In onze vrije tijd gingen we nooit naar die specifieke soldatenkroegen die er toen in Amersfoort waren zoals “De Bierbron”, nee we hadden een heel klein kroegje ontdekt vlak achter de kerk, waar het rustig vertoeven was en dat werd verder ook aan niemand verteld. Er stond een biljart en er viel altijd wel wat te klaverjassen, dat paste prima bij ons.

Daar werd ik ook voor het eerst geconfronteerd met iets waarvan ik het bestaan niet wist en dat was het alcoholprobleem bij sommige mensen. Ik beschouwde in die tijd cafébezoek als een gezellig uitje met een potje biljarten of een klaverjasje leggen met je vrienden onder het genot van een borreltje of een pilsje. Maar daar zag ik voor het eerst mensen die elke dag na het werk even het café binnenwipten voor twee of drie borreltjes en daarna weer snel op huis aan gingen, om ’s avonds nog even weer terug te keren voor hetzelfde ritueel. ’s Zaterdagsmiddags na het werk kwamen ze dan langs met hun weekloon in een zakje en moesten ze eerst de schulden van de afgelopen week aflossen, soms wel meer dan 20,-, dat was toch minstens een kwart van hun toenmalig weekloon dat zo maar effen naar de kroegbaas ging en dat dus niet aan hun gezin besteed kon worden. Daar schrok ik van toen ik dat voor het eerst zag en als je ouder wordt ga je beseffen wat dat voor zo’n gezin betekende.

We deden in die tijd alles op de fiets, vrijwel iedereen had een fiets op het kamp, want naar de tankbaan lopen duurde, zelfs binnendoor, toch al gauw een kwartier en naar de stad zeker drie kwartier. Je kon natuurlijk ook met de stadsbus maar dat kostte geld en de laatste bus vertrok al om half elf uit de stad, dat was natuurlijk veel te vroeg. Dus in weer en wind op de fiets naar het centrum van Amersfoort maar op de terugweg hadden we het nooit koud!

Achter het wachtgebouw bij de poort was een grote fietsenstalling, maar daarmee was één probleem: hij werd na verloop van tijd steeds voller, dus moest op een gegeven moment iedereen zijn fiets daar weghalen en wat er dan achterbleef was of door afzwaaiers vergeten mee te nemen of in de stad gejat, vermoedelijk door mensen van Prins Alexander, want wij van Van Sytzama deden dat niet, wij waren tenslotte een elite-eenheid! Die fietsen werden dan in een paar vrachtwagens geladen en afgevoerd, nadat de nieuwkomers (Fillers) eerst nog de kans hadden gekregen om er eentje uit te zoeken.

In de winter 1957-1958 kwam er het bericht dat we in het voorjaar weer onze biezen moesten gaan pakken en nu voor de verhuizing naar Oirschot. We hoorden dat de drie Van Sytzama eskadrons daar samengevoegd gingen worden tot een nieuw te vormen eenheid, namelijk het 11e Tankbataljon.

Ik geloof niet dat er veel bij ons waren die stonden te juichen bij het horen van dat bericht, uitgezonderd misschien Jan van Driel, want wij hadden het, ondanks die ouwe troep waarin we gehuisvest waren, best naar onze zin. Maar naar onze mening werd natuurlijk niet gevraagd en zo langzamerhand werden de voorbereidingen getroffen voor de overhuizing, die zich in fases voltrok. Veel kan ik er mij niet meer van herinneren, wel dat ik tot het groepje behoorde dat het laatste, in mijn beleving ongeveer half maart, naar Oirschot vertrok, nadat alles eerst keurig was opgeruimd.

Vreemd was dat ik zonder rijbewijs, zoals bekend, wel de jeep van de monteursgroep op mijn naam had staan hoewel ik mij niet kon herinneren dat ik daar ooit mijn handtekening voor gezet had. Met een aanhangertje erachter en daarin de laatste restjes van ons losbandig leven zijn we tenslotte naar Oirschot gereden. Daar bleek dat de wachtmeester die de monteursgroep aanstuurde wel mijn naam op het tenaamstellingsformulier had gezet, maar nog steeds vergeten was om mij om een handtekening te vragen, ja dat kan natuurlijk gebeuren.

Het lijkt me nu dat dat een beetje een emotioneel moment moet zijn geweest, dat laatste voertuig van het 41e Eskadron dat uit Amersfoort vertrok maar of dat werkelijk het geval was, daar kan ik me echt niet meer van herinneren, ook niet of er toen veel meisjes langs de weg stonden te zwaaien met nat beweende zakdoekjes.

Oirschot was in die tijd een knots van een legerplaats waar meer dan 4.000 militairen gelegerd waren. Het was een moderne kazerne met grote ruime gebouwen en lichte kamers, mijn maten hadden een bed voor mij vrij gehouden, dat was keurig geregeld.
Het was allemaal wel wennen, ons vrijgevochten eskadron moest hier weer in de pas leren lopen naar de normen en waarden zoals die hier golden en daar kon de één wat beter mee omgaan dan de ander. Tot grote incidenten heeft dit bij mijn weten echter niet geleid.

Het uitgaanscentrum werd nu Eindhoven en ons groepje is daar ook enkele keren gaan kijken maar we konden daar onze draai niet vinden. Aangezien we allemaal onze fietsen nog hadden zijn we maar eens in de omgeving gaan rondkijken en kwamen daarbij ook in het dorp Oirschot terecht waar we na enig zoeken een kroegje vonden dat eigenlijk aan al onze wensen voldeed, het was er gezellig, knus, er stond een biljart en er werd redelijk veel geklaverjast, het enige nadeel misschien was de afstand, toch zo’n zeven kilometer via de zandweg over de Oirschotse Heide schat ik, maar ja je moest er wat voor over hebben en dat hadden we. Vanaf die tijd gingen we de poort uit en dan niet rechts, maar links af.

Dat gefiets over de heide heeft nog één keer voor een incident gezorgd en dat ging als volgt: Na een avondje kaarten en biljarten in Oirschot gingen we omstreeks half twaalf terug naar de legerplaats. Net buiten het dorp Oirschot moest je dan een vrij hoge vaste brug passeren over Wilhelmina Kanaal en daar waaide mijn zwarte baret door een plotselinge windvlaag van mijn hoofd en in het kanaal. Jammer en niet weer te vinden, dus gewoon doorgefietst. Maar ja, we moesten nog wel langs de wachtpost bij de poort en hoe doe je dat zonder baret? Het was daar een fanatieke boel in die tijd op de legerplaats Oirschot dus werd er even halt gehouden en overleg gepleegd. Na enig beraad werd er besloten dat ik tussen mijn maten in zou fietsen in een soort gesloten colonne en met mijn groene legerzakdoek met vier knopen op de hoeken over mijn blonde krullen zou die wacht dan wel bijna zeker niets in de gaten hebben, dachten we.

Zo gezegd, zo gedaan en het had het verrassingseffect waarop we gehoopt hadden. Maar toen we hem goed en wel gepasseerd waren kreeg hij in de gaten dat er iets niet helemaal goed ging, maar ja toen was hij te laat en wij trokken een sprintje en waren binnen de kortste keren buiten zijn gezichtsveld. Er werd nog even nagelachen en toen gingen we naar onze slaapzaal en naar bed. Een kwartier later echter werd er alarm geslagen en moest iedereen voor zijn bed aantreden met zijn baret op zijn hoofd. Dat gold voor alle huzaren en iedereen was zeer verwonderd en wij natuurlijk ook maar iedereen had een baret op dus bij ons was alles oké, evenals op alle andere kamers. Na een poosje konden we weer ons bed in en heb ik mij bij mijn kamergenoten verontschuldigd voor het ongemak. Er werd hartelijk om gelachen en de rest van mijn diensttijd moest ik mijn originele baret weer op, die mij op de eerste dag als huzaar door de foerier was verstrekt. Dat was een beetje een slagschip, terwijl mijn in het kanaal gewaaide buitenmodel baret juist lekker klein was, want daarom had ik hem gekocht. Voor de laatste vier maanden die ik nog te gaan had heb ik geen andere baret meer gekocht, ik vond het wel goed zo, maar in het vervolg, als we over die brug fietsten, hielden we onze baretten even in de hand.

Ook in die tijd werd het plan opgevat om mee te gaan doen met het grootste Nederlandse sportevenement in die tijd, namelijk de Nijmeegse Vierdaagse. Het plan kwam geloof ik van opperwachtmeester Reijnders en bij het bekend maken van dat voorstel keek hij al verdacht vaak onze kant op, dus vonden wij dat wij hem dat eigenlijk niet konden weigeren. Dus werd er besloten om daar maar eens redelijk fanatiek voor te gaan oefenen in de prachtige voorjaarsomgeving van Eindhoven.

Dat resulteerde in ongeveer 700 trainingskilometers, waaronder de toen al door Het Rode Kruis georganiseerde Bloesemtocht vanuit Geldermalsen en de Glasstadmars in Leerdam, mooie tochten waren dat waar we met een dikke DAF naar toe werden gereden, comfort tot en met, wat heet! Na 25 km. lopen zat je nog een uur te dansen op die harde houten banken! Maar we waren in die tijd zo hard als staal dus dat deerde ons allemaal nauwelijks.

Enkele namen die ik weet: 1e rij rechts wachtmeester Wouters; 2e rij rechts ik zelf; 4de rij Jan van Driel en Jan Kanters, naast de groep opperwachtmeester Reijnders.

Eindelijk was het dan tenslotte de 3e week van juli en gingen we ’s maandags in kwartier in kamp Heumensoord in Nijmegen. De daarop volgende dinsdagmorgen om 4 uur ging het circus van start met ruim 16.000 wandelaars, werkelijk een enorme caravaan. Dat vereiste wel enige aanpassing want in die enorme mensenmassa op de toen nog vrij smalle wegen is het moeilijk om je eigen tempo, waarop je maandenlang getraind hebt, te lopen. Vooral opstoppingen zijn dan funest want je benen willen maar één ding en dat is doorlopen en als je dan een paar minuten had stilgestaan blokkeerden bijna al je spieren en zag je de eerstvolgende vijf minuten allemaal verwrongen gezichten om je heen van mensen met spierpijn en krampverschijnselen. Maar ja, dat hoorde er ook bij evenals de regen die de eerste twee dagen rijkelijk naar beneden kwam. We hadden onze regencapes meerdere malen nodig wat ook goed te zien is op de bijgeplaatste foto, de capes hingen over onze pukkels zodat we die zo weer om konden slaan als dat nodig was.

Die regen leverde mij de eerste twee dagen maar liefst acht blaren op, ik heb ze tijdens het lopen niet laten verzorgen want dan moest de hele groep op jou wachten en dat was gewoon niet aan de orde, gewoon doorlopen dus.
De derde dag werd het stralend weer en onze conditie was blijkbaar nog perfect want die avond na het eten zijn we met z’n drieën, wel op onze burgerschoenen trouwens, nog lopend naar het centrum van Nijmegen geweest voor een familiebezoekje aan mijn tante en een paar pilsjes in een gezellige kroeg.

Dat laatste hadden we nou net niet moeten doen, bleek de volgende ochtend bij het vertrek voor de laatste ronde, want we konden bijna niet meer op gang komen van de spierpijn, ik voel het nu nog als ik er aan terugdenk, wat een afzien was dat! Maar gedane zaken nemen geen keer dus de kiezen op elkaar en gaan met die banaan, was het motto. Opper Reijnders zag onze vertrokken smoeltjes en lachte ons breed grijnzend toe zoals alleen hij dat kon, echt satansgedrag vond ik dat, waar we ons echter weinig van aan trokken. Later op die dag zat hij er zelf even behoorlijk doorheen en lachten wij, maar droegen evengoed wel een tijdje zijn bepakking, zo ging dat bij Van Sytzama! Die laatste dag, met als hoogtepunt een tocht over die, voor één dag, door de Genie geslagen baileybrug over de Maas bij Gennep, onze mars door de woonplaats van Jan van Driel en tenslotte die geweldige intocht in Nijmegen met al die duizenden klappende en juichende mensen met hun gladiolen langs de kant waaronder mijn ouders, het is een gebeurtenis die voor altijd op je netvlies staat gebrand en waaraan je jaren later nog weer met een warm gevoel aan terugdenkt. We liepen bij toeval net achter die geweldig spelende Luchtmachtkapel en dan is het net of je niet meer loopt maar zweeft, echt onvergetelijk!

Die avond hebben we met onze hele groep een cafeetje afgehuurd in Nijmegen en is het echt heel laat geworden, wat heet, het was al weer licht toen we op Heumensoord aankwamen. Na twee uurtjes slapen was het opstaan en eten, wat bijna niemand door zijn keel kreeg en stond de dikke DAF al weer klaar om ons naar Oirschot te vervoeren. Opper Reijnders bekeek dat nog half beschonken zooitje eens en schudde zijn hoofd. Bij Wijchen was links van de weg al, of nog, een café open en hij stuurde de chauffeur de parkeerplaats op en ons allemaal de truck uit en naar binnen. We wilden koffie bestellen maar dat ging mooi niet door. “Jullie drinken nu waar je vannacht mee gestopt bent, ook al ga je er van over je nek” besliste hij en iedereen gehoorzaamde. Het smaakte verschrikkelijk maar na een paar minuten knapte iedereen zienderogen op. “Zo kan ik tenminste weer met jullie aankomen in Oirschot” was zijn conclusie en ook daar had hij gelijk in.
We moesten daar aantreden voor ons legeringsgebouw en we kregen een geweldige pluim en allemaal een vrijvervoertje met de mededeling dat we niet voor de volgende woensdag werden terug verwacht. “Gooien jullie je plunjebalen maar in je kast want over tien minuten staat er een DAF klaar om jullie naar het station in Eindhoven te brengen”, was het laatste wat we hoorden. En zo ging iedereen moe maar voldaan richting huis en daar vermoedelijk rechtstreeks naar bed, denk ik.

De week daarop gingen delen van het nieuwe bataljon op oefening naar Duitsland, maar ik hoefde niet mee omdat ik eind augustus af ging zwaaien. Er startte toen een tijd van luieren en nietsdoen en het uitvoeren van de laatste plichtplegingen die onvermijdelijk bij de afzwaaiprocedure horen, dat had ook wel in twee dagen gekund maar daar ging nog een maand mee gemoeid. In ons gebouw waren we geloof ik nog maar met acht man aanwezig, de rest zat in Duitsland dus er was echt geen fluit aan en appèl hielden we ook niet meer, of nauwelijks. Zo kwam er eigenlijk een verdrietig einde aan mijn diensttijd en dat was een anticlimax op toch een bijzondere en bij wijlen hectische periode uit mijn leven, waaraan ik toch met plezier terugdenk.

Over anticlimax gesproken trouwens, op 2 september 1958 zat ik weer in de schoolbanken op de Autoschool In Apeldoorn en hervatte mij studie alsof er niets gebeurd was, geloof me maar dat dat de eerste dagen wennen was!